De afgrond, deel vijf.

” Het is onontkoombaar. We zijn hier op onszelf. Er is geen God’. Een angstwekkende gedachte voor iemand die altijd een Aanwezigheid heeft ervaren buiten en in zichzelf. De volgende gedachte was: ‘Het komt er dus op aan te leven volgens de wet van de Liefde en Goedheid, te leven alsof God er wel is. Dat is de enige weg.”

De gedachte dat er geen God is, begint me steeds meer tegen te staan. De afgelopen dagen schreven verschillende mensen mij een reactie op mijn blogs, waarbij ze hun eigen vragen en zoektochten beschreven. Dat deed mij goed. Het deed mij goed omdat ik me dan minder alleen voelde. Het was alsof ik tijdens een pelgrimstocht telkens medereizigers ontmoette, die me hun perspectieven voorlegden. Maar het waren mensen, er was geen directe stem van God. Geen directe verbinding met de Eeuwige. 

Er was wel het verlangen naar ‘aannemen’ van de gedachten van deze medereizigers. Zo graag, heb ik antwoorden, filter ik de antwoorden uit de bijbel, theologische boeken, woorden van medemensen.

‘Als God er niet zou zijn, zou het leven plat zijn.’

‘God spreekt door de liefde van jou en je man voor je pleegzoontje’

‘De natuur zit zo vakkundig in elkaar,  daar moet een hogere macht aan te pas zijn gekomen’

Ik ken de gedachten. Laatst vroeg ik aan mijn pleegzoontje of hij dacht dat God nog wat had gedaan nadat Hij het leven had gemaakt. Hij dacht van niet. Ik vroeg hem of God dan niet een beetje lui was geworden nu.  Dat was volgens hem niet zo. God was er gewoon en dat hij het leven had gemaakt was genoeg, vond hij. Soms ben ik jaloers op zijn kindvisie,

Wiman schrijft: ‘Het begrijpelijke verdwijnt als water tussen onze handen, wordt getransformeerd, in plaats van te hebben leert men zich te verhouden, ontstaat er een onbenoembaarheid die opnieuw moet beginnen in onze verhouding tot God – wil er sprake zijn van volledig bestaan, zonder uitvluchten’.

‘Jij wilt altijd dat een verhaal goed eindigt!’ zei een redacteur ooit tegen mij. Als mijn pleegzoontje een stukje film eng vindt vraagt hij steevast: ‘komt het wel weer goed?’

Ik schreef hier ook al over in mijn eerste afgrondblog. Als het niet goed zou komen, overspoelt mij een grote golf van wanhoop. Ik hou van de hoop. Ergens moet het toch goed komen? Ooit? Ik vraag me nu af of dit een vlucht is, een vlucht uit de wanhoop.

‘Het raakt me dat je schrijft dat het lijkt alsof God niet aanwezig is in diep lijden’ schreef Daniel. ‘Mijn vriend bad voor een mens met kanker, maar hij genas niet’ schreef Janine. Toen ik zelf overmand was door verdriet in mijn leven, door een dal van duisternis liep en mijn eigen destructiviteit, wreedheid, kleinzieligheid en eenzaamheid onder ogen kwam,  voelde ik me ook godverlaten.  Ik had God niet langer ‘in the pocket’. ‘ Ik hield me staande door de liefde van familie en vrienden. Ik rouwde.

Is het tijd om van het ‘hebben’ van een ‘Aanwezigheidsbewustzijn’ te groeien naar me ‘verhouden’ tot? Kan ik me tot God blijven verhouden, zonder het hopeloze constant om te willen keren in hoop?

Ik snap zelf niet helemaal meer wat ik schrijf. Misschien dat iemand zich herkent en er een gedachte over heeft.

 

 

 

 

 

2 reacties op “De afgrond, deel vijf.”

  1. Lysanne schreef:

    God en hoop gaan niet zonder elkaar. Denk ik. Hoop ik. Net zoals God en liefde niet zonder elkaar gaan. Je kunt niet iemand haten op een moment dat je heel diep van God houdt. Omdat God je dan vult met liefde. Zo kun je ook niet hopeloos zijn op een moment dat je God vertrouwt. God geeft hoop. En ja, ik herken het: op een moment dat God ver weg is, slaat de hopeloosheid toe. Maar des te meer reden om je vast te klampen aan God. In de hoop dat hij dichterbij komt, zodat de wanhoop minder wordt. Ofzoiets.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.